slapeloos wacht hij in de verhoorkamer van de leugen op de doorbraak van hem of haar of zij die niet is
alsof de dag nooit dag is geweest en de nacht zich vult met alles dat niet kan zijn,
wakker op de rand van de waan dorstend naar water en vocht en ruimte, hunkerend opdat de horizon zich omdraait naar ’t licht: “Ontwaakt gij zodat de hemel opklaart en wordt zoals Amor ons heeft beloofd!”, zoals in de film, zoals het echte leven zou moeten zijn of – niet
zoals de zoveelste rerun
van wat is geweest