Een flinterdunne laag sneeuw bedekt de weg. De hemel is helder en de maan op haar mooist. Vlakbij de Fuy-Yong Vietnamees en Harry’s fast food cardioresto staat hij, leunend tegen een bankje. Dirk is alleen. Hij eet niet, hij praat wat. Het bankje bevindt zich op de hoek van het Kesselse park, met achter hem een oud vervallen herenhuis en naast hem, op een sokkel, een standbeeld van een vrouw.
Weet je, een man wil zo graag opvallen dat het te veel opvalt. En dan is er de vrouw. Zij die voor je ogen de man naast haar kust terwijl ze haar blik op je blijft richten, ongegeneerd maakt zij je af. Zinnen flitsen door zijn hoofd, midden in de nacht waarin hij zijn onrust tracht te ordenen. Soms lukt dat, als hij met haar praat. Ze draagt een eenvoudig jurkje. Met haar knieën verzonken in een marmeren blok kijkt ze naar de man die daar zit. Haar armen strekt ze achter haar rug, haar schouders leunen wat naar voren, haar ogen zijn bijna gesloten, alsof ze wacht om gekust te worden. Een bronzen plaatje op het marmer vertelt wie zij was, ‘Rosa’. Praten doet hij graag met haar. Hij is een student van voor in de twintig, in lange donkere mantel gehuld en draagt een zwart hoedje. Hij is klein, vel over been en houdt in zijn handen een boekje met een dik bordeauxrood leren kaft. Pen bij de hand. Zo ziet hij het graag. ‘Weet je, vroeger hoorde je er niet bij als je anders was, nu moet je anders zijn of toch in ieder geval laten zien dat je anders bent. Zo niet, verkoop je niet. Dan ben je gewoon ne loser, omdat je anders was en niet meer past in het beeld van anders zijn nu.’ Prevelt hij haar voor, de flarden inkt onderwijl onleesbaar neergepoot. Weg van de gedachte, weg van alles, pent hij het neer en toch – bang om het los te laten – duurt alles te lang. Hij kijkt naar haar, haar beeld, niets meer. Zij, onbeweeglijk, voor hem. Maar er is meer dan dat, ze vertoont een uitdrukking van een waarachtig verlangen, voor eeuwig versteend in brons. Zo schittert zij, als goud dat regent tussen het sneeuwen door. Hij schrikt op, even had hij de indruk dat ze haar armen naar hem wilde uitstrekken, hem wilde troosten. Ze kijkt, onbeweeglijk als voorheen, naar hem, liefdevol zoals ze geschapen werd.
‘Ik heb het gevoel alsof ik je al mijn hele leven ken en jij mij. Alsof jij me in jouw stilzwijgen begrijpt.’ Hij zucht.
Een jonge Dirk speelt in het park, hij rijdt met een BMX rondjes rondom het beeld. Hij stopt, versnelt, en gaat dan in volle vaart verder tot aan de vijver met het bruggetje. Daar crost hij het bruggetje op en laat zich vervolgens naar beneden denderen tot hij terug bij het standbeeld komt en slippend remt. Hij kijkt op zijn horloge, met grote digitale cijfers en een chronometer, 1m30s ‘Een nieuw record!’ juicht hij.
Dirk laat zijn boekje vallen. Hij schrikt op. Zijn blik strak op haar gericht, hij aarzelt. Hij kijkt haar aan, vragend om een antwoord.
‘Help me om wakker te worden, Rosa?’ Het blijft stil.
De kleine Dirk zit aan tafel. Een grote pannenkoek wordt voor zijn neus neergekwakt.
‘Bruine suiker of siroop?’ vraagt zijn oma, een oud maar kranig dametje.
‘Bruine suiker Moeke, dat weet ge toch!’
Ze glimlacht. Hij stort zich op z’n pannenkoek. ‘Mh, oma, pwan ge strafks es…’
‘Eet eerst uw mond leeg voor ge iets wil zeggen!’ Dirk slikt een grote hap door.
‘Kunt ge straks es naar mijn fiets kijken, ik ben tegen dat beeld gereden toen ik mijn recoor wilde breken.’
‘Maar Dirkske toch, ge moet daarmee oppassen, hebt ge u pijn gedaan?’
Dirk schudt van niet en propt nog een hap naar binnen. Hij slikt het door met een groot glas chocomel.
‘Van wie is dat beeld eigenlijk, oma?’
Oma zwijgt. Hij kijkt haar vragend aan.
‘Dat euh, dat is lang geleden gemaakt door de man die in het herenhuis woonde dat naast het park staat, hij was een beeldhouwer.’
‘Was dat zijn lief?’ Oma glimlacht.
Stilletjes: ‘Ja, hij aanbad haar, totdat… ja zijn lief, eet nu maar!’
Dirk kijkt naar Rosa, geeft een afscheidsknikje en staat op, waarna hij in het duister van de nacht verdwijnt. Midden in de afwezigheid van later dommelt hij in voor het lichtgevende kastje waarop enkel nog beelden te zien zijn van vrouwen met afgetrainde billen, en mannen met buitengewone geproportioneerde spieren. Allen wild schuddendop het ritme van een zich steeds herhalende beat, net geen porno, muziek.
‘Maak me wakker, Rosa, wakker!’ Beelden, woorden,alles schiet door hem heen. Niet zeker of hij nu slaapt of waakt.
Hij, een jonge man, rent achter een mooie jonge vrouw aan. ‘Blijf, we kunnen erover praten!’
Ze stopt en kijk hem aan: ‘Neen,… ik wil vooruit…’ Ze rent weg. Het regent. Vlakbij het park.
Een nieuwe nacht biedt zich aan. Het is koud buiten, een heldere open nacht die de temperaturen laag houdten de dorre bomen in het park als uitgehongerde anaconda’s in de hemel afsnijdt. Dirk wil deze nacht niet door het park gaan, hij wandelt langs de cafeetjes onder de verlichting van de straatlantaarns. Hij gluurt vanachter het glas naar binnen en aanschouwt de veelvuldigheid van het drinken en verdrinken als een “Monsieur Hulot”, die niet begrijpt waarom deze wereld zo kan blijven draaien. Wanneer zal ik kunnen slapen, echt slapen, denkt hij. Op weg en verwarmd door de snel triomferende alcohol besluit hij toch maar door het park naar huis te gaan en zijn Rosa goeiedag te zeggen. Zo in haar klare schoonheid en zijn dronken moed kan hij het niet laten om op de sokkel te kruipen en zijn lippen te laten rusten op haar voorhoofd. Hij wankelt even, rekt zich dan recht, zijn hand om haar nek en schreeuwt: ‘Is de liefde niet meer dan dit, een hunkeren, om dan weg te vluchten in onkwetsbaar gegoten brons?!’ Zij kijkt zoals steeds, diep weg. Hij vertrekt.
Op zijn kamer werkt hij aan een gedicht, althans, probeert hij, een gedicht voor het beeld, een gedicht dat een soort toverformule moet worden opdat haar raadsels ontwaken, een gedicht dat het harde zacht moet maken.
Die nacht valt hij in een diepe slaap.
Een vrouw staat speels tegenover hem. Hij is een jonge beeldhouwer. Zij kust hem op de wang. Hij glimlacht en trekt haar dicht tegen zich aan.
In het park staat Rosa, een kleine druppel rolt over haar wangen.
Uit “zeven nachten zonder“, een bundeling korte verhalen.