Jij boekenlief
1.
Schoon, o schone jij
In je felrode kleed
die me naar je toe zuigt
met zulke zware heupen
zoals ze wiegen aan het Noord
dagelijks loop ik je voorbij
zonder dat ik toegeef
aan wat jij belooft
jij bloedmooie hoer
met je klauwen als een wilde kat
die me niet meer loslaat
me naroept
“Neem me dan!”
Nu niet,
denkt deze pooier van het woord.
2.
Met je lippen van papier
spook je door mijn hoofd
vraagt me:
“Beleef me zoals ik ben
verwoed gekauwd vel
ondrukbare inkt
ongrijpbare wil ik,
op de troon gezeten,
dat jij mij ontdekt.”
Tot ik je aanraak
en dieper graaf
–
je scheldt mijn naam.
3.
Rillingen raken me
bij het kraken van elke zin
beelden tot het hoofd spint en tolt als
een opholgeslagen kind
van een vader
die doolt
ik gaf het op
ik boog en kwam niet meer recht
ik omhelsde haar met m’n laatste gebrek
dat wat ik nog had.
Geld. Slet.
3.
Jij, onder mijn kussen
ik neem geen woord
van je waar
ik leg je neer
nooit meer vaarwel
dicht bij jou
verlies ik
–
alfabel
Voor Lucebert
Een van de eerste gedichten die ik schreef
ten tijde van mijn studententijd, na het
ontdekken van dit poëzieboekje van Lucebert
in de krochten van een antiquariaat